Een verzameling van korte artikelen die in het verleden gepubliceerd zijn

 

De Kolgans, graag geziene wintergast, maar ook gehaat

Sommige wintergasten zijn onbekend, maar deze gans is bij velen toch gekend. Hij lijkt op de Grauwe Gans maar is wat kleiner en heeft boven de snavel een witte bles (kol). Op de borst hebben ze zwarte dwarsstrepen die doorlopen tot op de flanken. De jonge dieren van dit jaar, hebben deze kenmerken nog niet. Het geluid dat ze maken is hoger dan dat van de Grauwe Gans en klinkt een beetje lacherig.

Maar waar komen deze Kolganzen vandaan? Het broedgebied ligt in het noorden van Rusland en Siberië tot aan de Beringzee en op Nova Zembla. Ze hebben dus nog al wat afstand af te leggen voor ze hier zijn. Tegenwoordig arriveren de eerste Kolganzen al half oktober en in november de grote massa. Vroeger in de jaren 60 en 70 kwamen ze later, pas in november en dat liep door tot in december. Nou zijn bij ons niet de meeste Kolganzen te zien. De grootste groepen bevinden zich in west- en zuid Friesland, langs de randmeren in Flevoland en langs de grote rivieren. Maar ook grote groepen ziet men langs de Rijn in Noordrijn-Westfalen. Vooral in de buurt van Emmerich zitten er dikwijls duizenden. Deze sluiten zich aan bij de groepen in de Ooijpolder bij Nijmegen. Als we nog een strenge winter krijgen, trekken ze meer naar het zuiden langs de grote rivieren. Hier ziet men ze vooral langs de Maas in de uiterwaarden, maar men ziet en hoort ze ook wel overvliegen van de Mariapeel richting de Maas.

Ze eten voornamelijk gras maar eten als het nodig is ook oogstresten van bieten en aardappels. Soms zijn ze hier gemengd met Grauwe Ganzen. In het noorden zijn ze heel dikwijls gemengd met Brandganzen. Ik en met mij vele vogelaars vinden het prachtig die soms duizenden ganzen op een weiland. Maximaal vertoeven er bijna 900.000 Kolganzen in ons land, 80% van de wereld populatie. Het betreft dan ook de meest talrijke gans van Europa en Azië. De boeren zijn hier niet zo van gecharmeerd. Daar telt het gras en niet zozeer dat ze het afgrazen. Maar wat er voor in gaat, komt er achter weer uit en dat vindt het vee niet zo smakelijk. In het noorden van ons land waar verreweg de meeste voorkomen, met ook nog Brandganzen en Rotganzen, hebben ze met boeren gedooggebieden afgesproken waar ze mogen grazen en waar de boeren een vergoeding voor krijgen. Maar ganzen kunnen niet lezen, en kennen ook de landkaart niet, dus zijn de boeren daar meestal niet zo blij als wij.

De meesten Kolganzen verlaten, afhankelijk van de winter, eind februari en in maart ons land en vertrekken weer naar de broedgebieden in het hoge noorden. Er heeft zich inmiddels ook een kleine populatie gevormd die hier blijven en broeden, men schat deze tussen de 400 en 700 stuks. Deze zijn ontstaan uit tamme lokvogels die vroeger bij de jacht gebruikt werden. Dit mag nu niet meer en daarom zijn ze losgelaten en hebben zich voortgeplant tot de huidige populatie. Kolganzen beginnen te broeden, afhankelijk van de toestand in het broedgebied vanaf begin juni. Een legsel is meestal 5 of 6 eieren. Ze broeden 27 tot 29 dagen.  Hoeveel er groot worden hangt veel af van het aantal lemmingen in dat gebied. Zijn die er genoeg, dan zullen de poolvossen de ganzen meer met rust laten en worden er meer volwassen. Dit kan men daarna zien als ze hier aan komen. Dit jaar is er zo als het er nu naar uitziet, een goed fokseizoen geweest. Ondanks dat ze niet door iedereen gewenst zijn, is het een van de schoonheden van de winter.

Tot een volgende keer Toon Selten.

Kolgans
Foto@waarnemingen.be

Doe mee aan de winterslaapplaats telling Ransuilen
in Gemeente Horst aan de Maas in de periode januari-februari.

Deze telling houdt in dat u kijkt of er Ransuilen (meestal groep van 5-7 stuks), overdag in uw tuin zich bevinden om te slapen, ook wel roestplaatsen of winterslaapplaatsen genaamd, in de periode januari-februari. Al jaren lijkt het landelijk bergafwaarts te gaan met de Ransuil om uiteenlopende redenen. Vogelwerkgroep ’t Hökske coördineert daarom deze telling en vragen de hulp van inwoners om ons hierbij te helpen om deze waarnemingen door te geven.

Belangrijke kenmerken van een winterslaapplaats zijn:

  • U herkent zo’n slaaplek aan de vele braakballen (3-5cm lang en grijs van kleur) van ransuilen inclusief de witte poepvlekken (kalk) die liggen onder een grote solitaire conifeer, spar of grove den. Ransuilen zijn soms moeilijk zichtbaar in bomen vanwege hun camouflage kleuren. Kijk dus vooral ook naar braakballen op de grond.
  • Schat het aantal Ransuilen tussen 1-5, 6-10 of 11-15 of 16-20 stuks. Het aantal uilen kunt u het beste schatten als ze uit de boom vliegen, vaak net na zonsondergang.
  • De groep Ransuilen blijft meestal van december t/m eind februari in uw tuin.
  • Winterslaapplaatsen worden jaarlijks nagenoeg op dezelfde plek gebruikt en soms zelfs decennia lang. Reden genoeg om ransuilen niet te dicht te benaderen overdag maar hun rustig te laten zitten om wegvliegen en verstoring te voorkomen.
  • Meestal bevindt, binnen een straal van 1000 meter van zo’n slaapplaats, een broedsel van ransuil op een oud nest van kraai of ekster (jonge ransuilen maken na zonsondergang een bedelend geluid dat klinkt als “pie” in de periode juni-juli).
  • Groepen Ransuilen zoeken in de winter de beschutting en veiligheid op van woonwijken of dorpsranden maar kunnen ook zitten langs bospaden in bossen zoals de Schadijkse bossen.

Doe mee, inwoners van Horst aan de Maas en geef uw waarneming(en) door op het volgende e mail adres info@vogelwerkgroephokske.nl als u zo’n winterslaapplaats van Ransuilen weet.  Dit mogen ook oude meldingen zijn van jaren terug waarbij u: de woonplaats, straatnaam, naam en telefoonnummer doorgeeft met als onderwerp in mail slaapplaatstelling Ransuilen 2024. We nemen dan contact met u op. Locaties worden niet openbaar gemaakt. Hopelijk kunnen we u na februari informeren hoeveel winterslaapplaatsen geteld zijn.

Bij voorbaat dank voor uw medewerking, coördinator Ralf Bovée.

Braakballen ransuilFoto@Ralf Bovée

De Goudplevier of Wilster

De winter heeft de nodige nadelen op vogelgebied. De meeste vogels zijn alleen te zien op de voederplaats en weinig in de natuur. Toch heeft het ook wel voordelen. We krijgen nu de kans om ook vogels te zien die we anders niet zien. Soms is dat een invasie van Pestvogels zoals die er in december opeens verschenen. Maar ook een aantal die we vrijwel elk jaar zien, de zogenaamde wintergasten. Een van deze wintergasten is de Goudplevier. In Friesland worden deze “Wilster” genoemd. En die richting moeten we ook uit als we ze willen zien. Vroeger maar dan spreek ik van ongeveer honderd jaar geleden kwamen ze hier ook nog voor. De laatste broedgebieden in Nederland waren de Drentse heidevelden, maar ook de Peel was hierom bekend. De jaren na 1930 liep  de broedpopulatie hard terug door ontginningen en het grootschaliger inrichten van het landschap. Maar ze werden  voorheen ook gevangen. In Friesland had men zogenaamde “Wilsterflappers” die met grote slagnetten van ong. 4 x 24 meter deze vogels vingen. Ze lokten de vogels met zelf gemaakte fluitjes. Tegenwoordig gebeurt dit nog, maar nu worden ze geringd, gemeten enz. en weer losgelaten. Het laatste broedgeval in Nederland was in 1974 in Budel. In België was dat in1981. Maar in de winter komen er duizenden naar Nederland om te overwinteren. In Nederland verblijven er 82.600 tot 130.000 volgens de laatste cijfers. Met winters zoals afgelopen jaren, blijven ze ook hier. Gaat de winter strenger worden, dan trekken ze door naar zuidelijke streken en keren ze in maart, april weer terug. Willen we ze zien dan moeten we helaas zoals ik al vermelde naar het noorden. Langs de Waddenkust, op de Waddeneilanden, langs de IJsselmeerkust en Noord-Holland zijn plekken waar ze van ongeveer september tot april in grote groepen verblijven. Helaas zijn ze nu in het winterkleed. Het zomerkleed is prachtig. Van ongeveer april tot augustus hebben ze het broedkleed. Ze zijn op de rug, vleugels, nek, en kop  goudgeel met bruinzwarte vlekken. Het gezicht is zwart evenals hals en buik. Zwart en goudgeel worden gescheiden door een brede witte band. In de vlucht is de onderkant van de vleugels zilverwit. Ze zijn 26 tot 28 cm. groot. In winterkleed is het zwart vervangen door grijswit en de bruinzwarte vlekken in het goudgeel zijn bruiner. We zien ze het meeste op korte graslanden. Ze hebben een typische manier van foerageren, rennen, stilstaan en pikken, dit doen meer plevieren. Het voedsel bestaat uit wormen, kevers en andere insecten, ook zaden en kleine besjes worden gegeten. Ze zijn nogal eens samen met Kieviten. Als je geluk hebt, komt het in het vroege voorjaar, als de kieviten op trek zijn, wel eens voor dat daar Goudplevieren tussen zitten. Ik heb dit wel eens gezien aan de Bloemvenweg in America. Het broedgebied bevindt zich in het hoge noorden van Europa. Van IJsland via de Scandinavische landen tot centraal Siberië. Ze zijn dan paarsgewijs en hebben hun eigen territorium. Het leefgebied zijn toendra’s, open hoogveen en heidevelden. Het nestje is een eenvoudig kuiltje in de grond, wat ze voeren met takjes gras en korstmos. Er worden 4 gevlekte eitjes gelegd, wat gelijkend op kievit eieren maar wat donkerder van grondkleur. Ze worden door beide vogels bebroed en komen na ± 28 dagen uit. Ze zijn na ± 30 dagen vliegvlug, voor de reis naar de landen in west Europa. Naast Nederland zijn dit de Britse eilanden, België en Frankrijk. Daarom trekken er in augustus – september en in april ook veel over, deze worden geschat op 160.00 tot 180.000. Onze trektellers hebben ze waarschijnlijk al dikwijls zien overkomen.

Foto@Geert Custers

Slachtoffers van het verkeer en andere obstakels.

Er gaat bijna geen dag voorbij of je leest of hoort via de media over ongelukken in het verkeer. Vaak zijn er mensen of kinderen het slachtoffer. Maar ook dieren blijft meermalen een dergelijk lot niet bespaard. Kikvorsen, padden, egels, eekhoorns,  hazen en konijnen worden bij honderden dood gereden. In sommige streken van het land worden veel wilde zwijnen, reeën en dassen aangereden. Als een wild zwijn of ree wordt aangereden blijft er van de auto meestal niet veel meer over.
Het aantal aanrijdingen met dieren in Nederland is de laatste jaren fors gestegen. In 2014 vonden er bijna 6000 aanrijdingen met dieren plaats, in 2019 waren dat er al nagenoeg 10.000.

Ook vogels overkomt dit herhaaldelijk, jonge eenden en ganzen die de weg oversteken worden massaal aangereden. Veel vogels vliegen zich tegen auto’s te pletter, een vogel die in volle vaart ergens tegen aan vliegt breekt meestal zijn nek en zal onmiddellijk sterven.
Onder andere kerkuilen schijnen veelvuldig slachtoffer te zijn van het verkeer. Dit komt omdat ze langs de wegbermen op muizen jagen en bij het opvliegen tegen of onder auto’s terecht komen. Echter, de meest aangereden vogel is de merel met 12 dode exemplaren per km snelweg per jaar.

De glazen geluidswallen die tegenwoordig overal opduiken veroorzaken ook veel slachtoffers onder de vogels. Om dit te voorkomen worden er wel steeds meer markeringen op aangebracht zodat ze voor de vogels beter zichtbaar zijn, maar helemaal voorkomen kan men dit niet.
Hoogspanningskabels eisen ook regelmatig slachtoffers onder vogels. Hier plaatst men wel ronde bollen op zekere afstand van elkaar aan de kabels zodat ze beter zichtbaar zijn.
De in grote getale geplaatste wind turbines die in het hele land verschijnen veroorzaken veel vogelslachtoffers. Vooral roofvogels die ’s nachts jagen, zoals sommige soorten uilen worden het slachtoffer van de draaiende wieken. Maar ook overdag vliegen er vogels tegenaan. Op plaatsen waar de rode wouw voorkomt heeft men al diverse malen een verongelukte vogel onder aan de mast gevonden. Voor dit probleem heeft men nog niet direct een oplossing voorhanden.
Veel slachtoffers vallen ook tijdens de jaarlijkse vogeltrek. Veel vogelsoorten trekken ‘s nachts en dan met grote groepen samen, als ze dan obstakels tegen komen zijn ongelukken vaak moeilijk te voorkomen.

Het hoeft overigens niet altijd fataal af te lopen. Toen wij jaren geleden eens in Zeeland over een dijk reden vloog er plotseling een eend de weg over, die vol op de voorruit klapte. Het beestje kwam aan de overzijde van de weg terecht en bleef roerloos liggen. Omdat we niet zo gauw wisten wat te doen hebben we hem maar achter in de kofferruimte gelegd. Na een tijdje verder te zijn gereden stopten we bij een uitzicht punt om vogels te kijken. We openden de achterklep van de auto en tot onze verbazing was de eend weer springlevend en vloog zonder problemen weg. Waarschijnlijk is hij alleen maar een tijdje bewusteloos geweest, wij waren in ieder geval opgelucht en blij met deze afloop.
Dit zelfde gebeurde een paar dagen later met een ons tegemoetkomende vrachtauto waar een fazanthaan frontaal tegen op vloog. Hij streek ook neer aan de overzijde van de weg, we hebben nog lang gezocht maar hebben hem niet meer kunnen vinden. Hij zal vermoedelijk het leven hebben gelaten want de klap was behoorlijk hard.

Langs lokale wegen in natuurgebieden zien we steeds meer paaltjes met oranje of tegenwoordig ook blauwe reflectoren. Deze helpen de in het donker overstekende dieren, om het naderende verkeer te zien aankomen. Het schijnt zeer effectief te werken. Jammer is ook hier weer dat ze soms worden vernield, waarom dit gebeurt, of het  baldadigheid is of om wat voor reden is niet bekend.
De mens eist steeds meer ruimte op, en dit gaat vaak ten koste van de natuur en de dierenwereld. Maar laten we er met z’n allen voor zorgen dat we er alles aan doen, en alle hulpmiddelen die we hebben aanwenden om de natuur te sparen. Het is in ons aller belang.

Tot een volgende keer, Jos Wijnen.

Het succes van de cursus vogelherkenning

Op onze site staat onder DOELSTELLINGEN:

De doelstelling van vogelwerkgroep ’t Hökske is de natuur dichter bij de mensen te brengen, door mensen enthousiast te maken en met een andere blik naar de vogels in de vrije natuur te laten kijken en luisteren. Daarnaast zetten wij ons in voor het beschermen van (bedreigde en kwetsbare) vogels en hun leefmilieu op regionale schaal. We verspreiden kennis van de ornithologie (vogelkunde), in de eerste plaats onder onze leden, maar ook buiten de vereniging.
De werkgroep richt zich zowel op de geïnteresseerde beginnende, als op gevorderde vogelaars
.

Met de cursus vogelherkenning voldoen we in hoge mate aan deze omschrijving. Al een kleine 20 jaar verzorgt de werkgroep bijna jaarlijks een 2-tal opleidingen waarbij in een voorjaarscursus en een najaarscursus resp. 69 en 44 vogelsoorten aan de orde komen. Naar schatting 250 Noord-Limburgers hebben in de loop der jaren deelgenomen aan een of beide cursussen. Sommigen waren zo enthousiast dat men met name de voorjaarscursus nog een keer dubbel volgde. Een mooi cursusboek van ca. 100 pagina’s completeert het geheel.
De ca. 250 vogelliefhebbers komen uit ons werkgebied in de gemeente Horst aan de Maas maar ook daarbuiten. Van Kessel tot Vierlingsbeek en van Arcen tot Eversoord hetgeen de populariteit mede aangeeft. De laatste jaren zien we ook steeds vaker natuurfotografen onder de deelnemers.

De cursus omvat zowel in voorjaar als najaar een 3-tal theorie-avonden waarbij naast geweldige foto’s en natuurlijke geluiden  ook dieper ingegaan wordt op herkenning, leefwijze en verspreiding en aantallen van de soorten die we behandelen. In een 3-tal excursies in een van de natuurgebieden waar we in Noord-Limburg rijk aan zijn word de theorie in de praktijk gebracht. Deze excursies lopen we in o.a. de Hamert bij Arcen, Mariapeel America/Helenaveen, Vlakbroek Koningslust, Maasplassen bij Roermond en evt. bij de WittSee nabij Leuth vlak over de grens.

Interesse in de voorjaarscursus die in maart weer van start gaat dan stuur een mailtje naar info@vogelwerkgroephokske.nl

Jan Peeters

Hieronder een 2-tal soorten die in de cursus behandeld worden:De Krooneend in herfst en winter in de WML-plas bij Heel, foto@Geert Lamers

Goudvink vrouwtje, foto@Geert Lamers

Gezellig met de groep op pad, excursie maasplassen

Foto@Jan Houwen

De Raaf

Het grootste familielid van alle kraaiachtigen. Op de lagere school kwamen veel verhaaltjes voor, waarin raven betrokken waren. Ze zouden alles wat blonk stelen, en zo werden er meer kwade eigenschappen aan Raven toegedicht. Wij kenden het verschil niet tussen raven en kraaien en dachten ten onrechte bij het zien van een kraai dat dit een Raaf was. Ook in Sevenum heb ik oude mensen gesproken, die het bij kraaien over “Ravels” hadden. Misschien is dit oud Sevenums voor Kraaien, maar het kan ook een oude verbastering zijns van Raven. Raven zijn er al heel lang. In de Romeinse en Griekse Mythologie worden ze al vernoemd. Soms vertegenwoordigen ze het kwaad, en soms als brenger van geluk. In de Middeleeuwen waren ze al beschermd, omdat ze een groot gedeelte van het huisvuil opruimden dat op straat werd gegooid. Het waren toen ook stadsvogels. Toen later de hygiëne toenam, verloren ze die status. En in het begin van de vorige eeuw werden ze zelfs bejaagd, omdat men ze als gevaar voor o.a. de jacht beschouwde. Het laatst bekende broedpaar was in 1928 in Nijkerk. In de Vogelwet van 1912, kreeg de Raaf de status van “Kooivogel”. Dat betekende dat die alleen in een deel van het jaar mocht worden gevangen en verhandeld. In 1947 volgde volledige bescherming, Maar toen was er geen Raaf meer te bekennen. In 1966 werd een poging tot herintroductie op de Veluwe gestart. Met wat ups en downs is deze tenslotte gelukt. Waarschijnlijk was de Raaf uit zichzelf ook wel terug gekeerd, want nu treft men ook in Duitsland geringd exemplaren hier aan. Alhoewel de meeste Raven zich nog in het oostelijke deel van Nederland, zich boven de grote rivieren bevindt, hebben ze ook Limburg ontdekt. Met name in De Maasduinen komen ze voor, maar hier zijn ze ook in de buurt van de Schatberg en Toverland waargenomen.

Raaf, foto @Geert Custers

Of ze hier broeden is nog niet bekend. Maar als het zwervers zijn, kan het zijn, dat ze de komende jaren tot broeden overgaan. Raven zijn pas het derde of dikwijls het vierde jaar pas geslachtsrijp. Momenteel komen ze hier en daar, ook buiten de bossen op het boerenland voor. Het zijn echte aaseters. Er wordt zelfs beweert dat Raven een verdrag sluiten met wolven. Als ze een gewond dier vinden, zouden ze de aandacht van de wolf trekken, om hem op de prooi te wijzen. Nadat de wolf klaar is met de prooi zijn de resten voor de Raaf. In Nederland zal dat wel niet veel voorkomen, maar Raven zitten over de hele wereld. Op de TV zie je ook dikwijls dat raven een kadaver ontdekken en dat ze door o.a. Zeearenden gevolg worden. Om meer Raven bijeen te zien heb je het meeste kans bij een kadaver. Dit komt het meeste voor in de “Oostvaardersplassen”. In de winter is er de meeste kans om Raven te zien omdat er dan de meeste zijn, dan schat men dat er 800 tot 1000 aanwezig zijn. Het aantal broedparen wordt geschat op 200 tot 220. Zo als het er nu naar uitziet zullen we binnen niet al te lange tijd wel weer meer de kans krijgen om Raven te zien.

Tot een volgende keer Toon Selten.

Op een vroege ochtend trekvogeltelling in de Mariapeel.

Duizenden vrijwilligers tellen het hele jaar door vogels, zij dragen zo bij aan het onderzoek naar de vogelstand. Alle vogels die worden geteld worden ingevoerd op een tablet en doorgestuurd naar Sovon (Vogelonderzoek Nederland). Op basis van telgegevens die in de verschillende gebieden worden verzameld, weet Sovon welke vogels voor- of juist achteruit gaan in aantal. Dit biedt een wetenschappelijke basis voor het natuurbeleid en beheer in Nederland.

Op een mistige woensdagochtend in augustus, de eerste telling van trekvogels boven de Mariapeel. Rond 5.30 uur vertrokken van huis, er was een dichte laaghangende mist op deze vroege ochtend. Op sommige plaatsen kon je geen hand voor ogen zien, rond 6 uur was ik op de plaats van bestemming, het was nog vrij donker en de mist belemmerde het zicht ook behoorlijk. Was ik hiervoor om 5 uur mijn bed uitgekomen?  Maar al snel kwamen er door de dichte mist nog twee wazige autolampen dichterbij, en even later volgden er in rap tempo nog meer. Met z’n allen hadden we hoop, als het licht wordt en de zon er door komt zal de mist wel snel verdwijnen. Maar het waaide helemaal niet en de mist bleef daardoor langer hangen. Rond half negen begon de mist wat op te trekken en konden we verder van ons af kijken, een wazig zonnetje liet zich zelfs al voorzichtig zien. Vogels hoorden we wel maar zagen ze niet. Op wat gierzwaluwen, Canadese ganzen, een blauwe reiger en een aalscholver na viel er weinig te zien. Wat we wel zagen en ook voelden waren de grote zwermen muggen, ze leken het wel speciaal op ons te hebben voorzien, en iedereen probeerde zo goed en zo kwaad als het ging om zich deze ‘lekprikkers’ van het lijf te houden. Maar de zon zette helaas niet door en na een uurtje trok het weer helemaal dicht, en zagen we steeds minder. De ervaring van veel van onze tellers stelt hen echter in staat om ook op gehoor veel soorten thuis te brengen, zo hoorden we allerlei soorten kleine zangvogels. Maar om de juiste aantallen te kunnen tellen moet je ze natuurlijk wel kunnen zien.
We wisten wel dat begin augustus nog tamelijk vroeg was, de vogeltrek is nog niet echt in volle gang, maar voor veel fanatieke vogeltellers kan het vogeltrekseizoen niet vroeg genoeg beginnen. Ze trotseren mist, kou en regen om maar niets te missen van de soorten die over komen vliegen om aan hun verre reis naar het zuiden te beginnen.

Foto @Jos Wijnen

Voor veel vogelsoorten is de Peel een rijke voedselbron om zich eerst vol te eten voordat ze aan de verre reis beginnen. Een reis die in vele gevallen honderden en voor sommige soorten soms wel duizenden kilometers lang is. Het tellen is een serieuze bezigheid, maar het sociale contact onder mede vogelliefhebbers is na zo’n lange periode van Corona belemmeringen, minstens zo belangrijk.

Ondanks het geringe zicht waardoor er niet zo veel te zien viel hebben we ons niet verveeld. Er werden volop gegevens en ervaringen uitgewisseld, en veel ‘schaele wazel’ verkocht, om het maar eens plat uit te drukken, en dat is nu juist de lol en het plezier van het in groepsverband vogels kijken.
De komende maanden zal er met enige regelmaat geteld worden, en hoe verder we de herfst in gaan hoe interessanter het wordt. Er passeren steeds meer verschillende soorten en soms in grote hoeveelheden. Jammer genoeg kunnen de weersomstandigheden dan ook steeds slechter worden, maar dat is voor de echte liefhebbers nauwelijks een belemmering.

Tot een volgende keer, Jos Wijnen.

De Kraanvogel op weg naar het overwinteringsgebied.

Eind oktober tot wel december kunnen we de trek van Kraanvogels verwachten. De eerste zijn al weer gepasseerd. Dikwijls verraden ze zich door hun luid getrompetter. Als het gaat om vogels die tijdens het vliegen het luidruchtigste zijn dan winnen de Kraanvogels. De meeste Kraanvogels die hier voorbij komen hebben al een hele reis achter de rug. Ze komen veelal uit het noorden van de Scandinavische landen. Onderweg hebben ze zo hun vaste pauze plaatsen. De eerste is dikwijls nog  in Zweden bij het Hornborgameer in zuid Zweden. De volgende stop is op het schiereiland Rügen in de Oostzee in de deelstaat Vorpommeren Duitsland, gevolgd door Diepholz in Duitsland, om dan tenslotte door te vliegen naar Lac du Der-Chantecoq in Frankrijk. Vroeger vlogen ze dan dikwijls door naar Spanje, maar met de zachte winters gaan ze nu dikwijls niet verder. Soms blijven er al in Diepholz overwinteren. Dat wil niet zeggen dat ze tussendoor geen kleine stop maken om te overnachten en oogstresten op te pikken.

Kraanvogel, foto @Geert Custers

Het Peelgebied en de Hamert zijn hier in de omgeving bekende voorbeelden waar ze vaak gebruik van maken. Kraanvogels zijn alleseters. Wanneer ze in hun broedgebied of in hun winterverblijf zijn, eten ze voornamelijk dierlijk voedsel zoals grote insecten, wormen en amfibieën. Wanneer ze op doortrek landen in akkerbouwgebieden, eten ze maïskorrels, granen en aardappelen die op de velden zijn blijven liggen en soms eikels. Als ze hier in de buurt pauzeren kunnen we ze beter bekijken. Het zijn statige grote vogels, groter dan de Ooievaar. Ook als men ze ziet stappen, lijkt dat wel op schrijden. Hun statigheid verliezen ze, als ze besluiten te gaan vliegen. Ze gaan rondjes draaien flapperen met de vleugels, maken een hoop kabaal, maar dan uiteindelijk zijn ze weer in de lucht, en zijn het weer de sierlijke vogels die met gestrekte poten en hals, in V-vorm hun weg vervolgen. Tegenwoordig zijn niet alle Kraanvogels die we hier zien afkomstig uit het hoge noorden. Ook in Nederland broeden er sinds een goede 20 jaar Kraanvogels, de laatste jaren zelfs dichtbij in de Mariapeel en Deurnse Peel. Ook op andere plaatsen in het oosten van ons land broeden Kraanvogels. Momenteel verblijven er in de zomer ongeveer 40. Al zolang de mensheid bestaat hebben Kraanvogels een bijzondere betekenis. De oude Grieken zagen de Kraanvogel als brengers van lente en licht. Ook werden ze gezien als boodschapper van vrede en geluk en als symbool van wijsheid, gezondheid, goedheid en een lang leven. Ik zou zeggen kom maar op Kraanvogels, we hebben het nodig.

Tot een volgende keer Toon Selten.

De Casarca of Rode Casarca (Tadorna ferruginea)

Nu de winter op komst is, komt er weer een tijd dat we weer wintergasten tegenkomen. Een ervan, die we dan meer kunnen zien is de Casarca. Vogelaars noemen deze gewoon Casarca, wetenschappers en watervogel liefhebbers, noemen ze Rode Casarca omdat er over de wereld nog veel meer soorten Casarca’s voorkomen waarvan deze Rode er een is. Nu is de Casarca niet zozeer een echte wintergast, maar in de winter trekken ze meer naar grotere wateroppervlakten zodat men ze eerder ziet. Het zijn van oorsprong vogels die voorkomen in het noorden van Afrika, maar vooral in zuidoost Europa, Centraal Azië tot in zuidwest China. Men gaat er van uit dat de vogels hier, bestaan uit ontsnapte of losgelaten exemplaren en de nakomelingen daarvan. In 1969 werd het eerste broedgeval in de Nederlandse natuur gevonden. Deze vogels zijn geen echte eenden maar ook geen ganzen. Ze worden daarom halfganzen of spiegelganzen genoemd. Deze zijn nauw verwant aan onze Bergeenden die we overal langs de kust kunnen aantreffen. Ze behoren ook tot dezelfde familie, “de Tadorna s”. Heet onze Bergeend Tadorna tadorna. De Casarca heet officieel Tadorna ferruginea, waarbij zijn tweede naam roestig betekend. Dit geeft tevens voor een groot gedeelte de kleur aan, roestbruin of oranjebruin. In Duitsland noemt men ze daarom Rostgans.

Casarca, foto @Geert Custers

Het zijn flinke vogels wat kleiner als een gans maar een stuk groter dan de wilde eend, zo ongeveer  60 tot 70 cm. De vleugelspanwijdte is ongeveer 120 cm. De geslachten lijken zeer veel op elkaar, maar de vrouwtjes zijn wat lichter van kleur vooral aan de kop hebben die een grote lichte tot haast witte vlek. Bij de man is deze veel kleiner. Bovendien heeft de man een smalle zwarte band om de nek die in de zomer het duidelijkste is. In de vleugels hebben de armpennen een groen glanzende zogenaamde spiegel, vandaar ook de naam spiegelganzen. Echte ganzen hebben die namelijk niet. De vleugeldekveren voor de spiegel zijn wit. Dit ziet men bijna alleen als ze vliegen. De snavel en poten zijn zwart. Het zijn dieren die hun hele leven bij elkaar blijven. Vooral in de broedtijd zijn ze agressief naar soortgenoten maar ook naar andere dieren. Ze maken een soort blaffend geluid. Het vrouwtje is dikwijls nog luidruchtiger dan het mannetje. Van deze eigenschappen maken bewoners in Tibet en Mongolië gebruik door ze als een soort waakhonden te houden, zoals vroeger de Romeinen deden met ganzen. Het voedsel is hoofdzakelijk vegetarisch en bestaat uit gras waterplanten en dergelijke, maar elk klein diertje dat voor zijn snavel komt wordt verorberd. Men zegt dat ze in de oorspronkelijke gebieden alleen ’s nachts foerageren, hier ziet men ze overdag ook rustig grazen.  Broeden doen ze net als onze Bergeenden in oude konijnen holen of andere holen en gaten. Ze leggen 8 tot 12 eieren die in ± 28 dagen worden uitgebroed door het vrouwtje. De man helpt wel bij het grootbrengen. De jongen kunnen na ± 8 weken vliegen. Na de broedtijd gaan ze in de rui. Ze kunnen dan net als alle watervogels een tijdje niet vliegen. Ze zoeken dan grotere wateren op voor hun veiligheid. Het Eemmeer is een plek waar er dan zeer veel komen. Men vermoed dat er daar dan ook veel komen uit Duitsland, met name uit Noordrein Westfalen, de aantallen zijn namelijk veel groter dan de Nederlandse broedpopulatie. Daarom is Sovon vogelonderzoek gestart naar de herkomst. Er wordt al jaren beweerd dat er ook wilde exemplaren van de oorspronkelijke gebieden tussen zitten. Met behulp van zenders en ringen probeert men hier achter te komen. Wellicht weten we hier over enkele jaren meer van. De aantallen in de wereld zijn zo groot dat ze niet als bedreigd worden beschouwd.

Tot een volgende keer Toon Selten.

De Buizerd (Buteo buteo)

Een van de meest algemeen voorkomende roofvogels in onze streken is toch wel de Buizerd. Je ziet ze vaak zitten in open veld op een paal. Ze zijn niet erg schuw en blijven vaak gewoon zitten als je niet te dicht in de buurt komt. Dat zitten op een paal, vooral langs grasland is niet zonder reden. Vaak wordt onder de afrastering het gras niet gemaaid, het  kan dan doorgroeien en rijp worden tot er zaad in komt. Dat zaad valt op de grond en trekt muizen aan, en de Buizerd wacht rustig af tot zijn maaltje voorbij komt. Je ziet hem dan ook van tijd tot tijd op de grond vallen om de muizen te vangen. Ze jagen op geringe hoogte boven hun jachtgebied, en vallen dan neer maar zijn niet in staat om een vliegende prooi te slaan zoals Sperwer of Slechtvalk. Hun vlucht is vrij zwaar en met een trage vleugelslag. Het geluid van de Buizerd doet ons denken aan het miauwen van een kat.

Ze eten ook jonge konijnen, regenwormen, kevers, amfibieën, jonge vogels en aas.

De Buizerd heeft in het verleden veel geleden door vervolging en ook door het gebruik van gifstoffen in de landbouw. Door het eten van muizen en andere dieren die met gif in aanraking zijn geweest hebben toen ook vele Buizerds het loodje gelegd. Sinds de jaren ’70 van de vorige eeuw gaat het weer beter met de Buizerd en is hij als broedvogel sterk toegenomen. De hoofdkleur van de Buizerd is donkerbruin, van onderen wit gevlekt. Er komen echter tal van kleurvariaties voor, waarbij de bovenzijde licht geelbruin kan zijn en de onderzijde zeer licht en weinig gevlekt is. Een enkele keer worden bijna geheel witte exemplaren waargenomen.

Nestelen doen ze voornamelijk in naaldhout, doch ook in gemengde en loofhoutbossen. Het nest bestaat uit twijgen en takken en wordt hoog in de bomen gebouwd en soms jaren achtereen gebruikt. De broedtijd loopt van eind april tot in mei en soms nog wat later.

Het legsel bestaat uit twee tot drie, soms vier groenachtig witte eieren, geel of roodbruin gevlekt.

De broedduur bedraagt 28-31 dagen, het vrouwtje broedt het meest. De jongen worden de eerste weken ook door het vrouwtje gevoerd, met prooien die door het mannetje worden aangedragen. Als de jongen enkele weken oud zijn begint ook het vrouwtje voedsel aan te voeren. Buizerds hebben slechts één broedsel per jaar en na ongeveer zes weken vliegen de jongen uit, waarna ze nog ruim zes weken door de ouders worden gevoerd.

Onze broedvogels overwinteren grotendeels in eigen land, deze blijven dus in het broedgebied wonen. In de nazomer, soms al in juli, verschijnen er trekkers uit het oosten en noorden van Europa. Maar meestal krijgen wij de eerste Buizerds die hier overwinteren in de laatste dagen van augustus en de eerste dagen van september te zien. In sommige jaren zijn ze talrijk en worden dan overal gezien. Dit heeft waarschijnlijk te maken met zogenaamde goede “konijnen en muizen” jaren.

Als u veel door de natuur wandelt of fietst zult u ongetwijfeld de Buizerd tegen komen, het zijn mooie statige vogels die zich goed laten bekijken en als u rustig doorfietst of doorloopt zullen ze niet snel wegvliegen.

Geniet van de natuur en tot een volgende keer. Jos Wijnen

Buizerd, foto’s @Jos Wijnen

Zaterdag 30 september Euro Birdwatch 2023

Onder auspiciën van Vogelbescherming Nederland zal ook dit jaar weer een vogelteldag georganiseerd worden in Nederland. Het is de 28e keer dat Nederland mee doet aan Euro Birdwatch. Deze telling zal plaatsvinden op zaterdag 30 september. Dan zullen er op ongeveer 140 plaatsen in Nederland alle langstrekkende vogels geteld worden. Al deze tellingen worden centraal verwerkt en gepubliceerd. Er wordt niet alleen Nederland geteld, maar in 33 Europese landen worden op bijna 900 locaties alle overvliegende vogels geteld waarbij ruim 200 soorten en enkele miljoenen vogels worden geregistreerd. In totaal werden er in Europa in 2022 bijna 5 miljoen vogels geteld door 20.000 duizend tellers. De Finse tellers telden daar het merendeel van, bijna 1,5 miljoen vogels. In Nederland telde men in 2022 ruim 280.000 vogels met in totaal 199 soorten. De grote vraag is welke soort op de eerste plaats komt te staan. Het zal ook dit jaar weer gaan tussen de Graspieper, Spreeuw en Vink. Mogelijk dat de Grauwe Gans zich definitief tussen deze soorten nestelt maar een en ander is afhankelijk van het weer. Ook voor het aantal vogels en het aantal soorten is het weer een bepalende factor. Bij oostenwind komen vogels in beeld die regulier via Duitsland trekken zoals de Rode en Zwarte wouw, bij een harde westenwind is de kans op langstrekkende zeevogels groter. Maar bij regen weer kunnen er minder vogels geteld worden. Wilt u meer weten over deze activiteit ga dan naar Euro Birdwatch 2023 Vogelbescherming hier vindt u alle informatie en resultaten over de afgelopen jaren. Wilt u mee tellen dan kan dat ook, vanaf 8.00 uur zal de trektelpost bemand zijn en eenieder is welkom. Omdat het uitzicht in de Mariapeel sterk beperkt is door de hard gegroeide begroeiing, tellen we boven op de heuvel bij de Zuringspeel. Deze is zowel vanuit de Raamweg als de Kulbergweg te bereiken. Misschien zien we ons daar.

Wat kunt u doen om vogels door de hitte te helpen?

Terwijl ik dit schrijf is de temperatuur alweer boven de 30°C. Vogels kunnen over het algemeen goed tegen wat warmte, maar de extreme temperaturen zoals we die de laatste tijd doormaken, dat is voor velen toch te veel van het goede. Vogels kunnen namelijk niet even hun verenpakje uitdoen. Het enigste wat ze kunnen is de vleugels spreiden en via de bek warmte kwijt worden door deze ver open te sperren en snel te ademen. Bij temperaturen van rond de 30 °C zie je ook maar zeer weinig activiteit, ze spannen zich niet in als het niet hoeft. Logisch is dat ze natuurlijk behoefte hebben aan water, en dat ligt dan ook niet voor het opdrinken. Plassen en poeltjes langs de weg vindt je ook alleen maar na een regenbui, en die zijn bij hoge temperaturen ook weer snel verdwenen. Het is voor de vogels dus wel prettig als u zorgt dat ze dat in uw tuin kunnen vinden door middel van een schoteltje of bord met water. Ze hoeven dan ook geen energie te verspillen om er ver voor te moeten vliegen. Vogels zijn bang voor diep water dus een niet te diepe schaal of schotel is het beste. Er zijn ook hangschalen in de handel. Dat is wel gemakkelijk als u bang bent dat katten anders de vogels lastig vallen. Vooral nu er ook al jonge vogels zonder ervaring rondvliegen zijn deze een gemakkelijke prooi voor de poes.  Anders is het voor vogels die nog in een nestkast zitten. Gelukkig zijn de meeste al uitgevlogen, maar het is niet ondenkbaar dat er nog vogels met jongen inzitten van een tweede legsel omdat het eerste bijvoorbeeld mislukt is. Mocht dat in uw tuin ook het geval zijn, en de nestkast hangt een bepaalde tijd van de dag in de zon, zorg dan voor schaduw want dat overleven de jongen anders niet. Met een lat en een stuk doek kan je al veel bereiken. Ook de oudervogels kun je helpen met voeren, door ze meelwormen ter beschikking te stellen. Dan hoeven ze niet ver te vliegen om voedsel te vinden, en dit geeft evenveel eiwitten als insecten of rupsen. De nestkasten die nu een gedeelte van de dag in de zon hangen kun je beste in september als je ze schoonmaakt meteen op het noordoosten hangen als dat mogelijk is, dan hebben ze voortaan geen last meer van de zon. Gebruik ook geen kunststof nestkasten want deze worden al snel bloedheet. Gewoon houten kastjes die je zelf kunt maken voldoen prima.

Tot een volgende keer Toon Selten.

Grote lijster, foto @Jan Houwen

De Gierzwaluw (Apus apus)

Eind april hebben we Koningsdag gevierd. Voor vogelliefhebbers heeft deze dag nog een andere betekenis dan het vieren van de verjaardag van de Koning. Het is de dag dat de Gierzwaluwen terug komen. Niet dat dat perse op Koningsdag moet, maar veel scheelt dat niet. Meestal zit er maar vijf a zes dagen verschil tussen het ene of andere jaar. Er zijn natuurlijk altijd waarnemingen van vogels die al eerder gezien zijn, maar één zwaluw brengt nog geen zomer wordt altijd gezegd. Net zoals het met veel lange afstandstrekkers het geval is houden deze vogels geen rekening met het weer in Nederland maar keren ze  de laatste week van april terug.  Vanaf deze tijd kun je ze weer door de lucht zien en horen gieren.  Ze hebben de winter doorgebracht in tropisch Afrika ten zuiden van de evenaar. Ze komen hier om te broeden en vertrekken eind juli begin augustus al weer naar Afrika. Van oorsprong broeden deze vogels op rotsen en in boomholtes. Tegenwoordig zijn deze vervangen door kunstmatige bouwsels. Wat broedplaats betreft zijn ze zeer honkvast en ongeveer de helft gaat elk jaar naar dezelfde broedplaats terug. Een kwart broedt binnen tien kilometer afstand van de vorige broedplaats. Deze broedplaatsen bevinden zich onder dakpannen en in nissen en spleten van het liefst hoge gebouwen en torens in steden en dorpen. Tegenwoordig worden in nieuwe gebouwen ook wel speciale neststenen aangebracht omdat nieuwbouwwijken geen natuurlijke nestplaatsen meer opleveren. Gierzwaluwen brengen hun hele leven in de lucht door. Alleen om te broeden komen ze op de zeer korte pootjes terecht. Niet op de grond want door hun korte pootjes en lange vleugels  kunnen ze niet opvliegen. Ze laten zich daarom van de rand van het dak vallen en vliegen dan op. De pootjes hebben vier naar voren gerichte klauwtjes die zeer geschikt zijn om zich vast te hechten aan verticale wanden. Treft men zo’n vogel op de grond dan is het beestje niet ziek omdat hij niet opvliegt, hij kan dat niet. Je hoeft ze alleen maar omhoog te gooien en ze vliegen weer verder. Gierzwaluwen doen dus alles in de lucht. Eten drinken en zelfs slapen en paren doen ze in de lucht. Ook het nestmateriaal zoals strootjes en veren verzamelen ze in de lucht. Om een Gierzwaluw te zien zul je dus in de lucht moeten kijken. Je herkent de gierzwaluw aan de lange sikkelvormige vleugels die als het donker wordt nog als een silhouet te herkennen zijn. Ze scheren overal rakelings langs, op zoek naar insecten. Deze insecten verzamelen ze met ver opengesperde bek. Hiervan maken ze een voedselbal die ze later aan hun jongen voeren. Om dit voedsel te verzamelen legt een oudervogel soms wel 800 km per dag af. De jongen kunnen wel een paar dagen zonder voedsel. Ze brengen dan hun lichaamstemperatuur van normaal 38 °C terug tot 21° C. Gierzwaluwen zijn ook te herkennen aan het geluid, een fel srie-srie-srie.  Op een zwoele zomeravond zul je ze zeker horen en zien. De inventarisatie van broedgevallen is moeilijk maar men schat dat er 30.000 tot 60.000 paren jaarlijks broeden. Dus ze zijn ook zeker bij u in de buurt.

Tot een volgende keer Toon Selten.

Gierzwaluw, foto @Geert Custers

De Ekster (Pica pica)

Deze 46 cm grote vogel met zijn witte buik en flanken is aan de bovenzijde zwart met een blauwgroene tot purperen glans. Mannetje en vrouwtje zijn gelijk getekend maar het vrouwtje kan wel iets kleiner zijn.
De soort is zo bekend dat zelfs mensen die in de stad wonen vaak zijn naam kennen. Ze lopen in een fiere houding met de kop rechtop en hun waakzame oog heeft vrijwel alles al heel snel gezien. Ook in de bomen bewegen ze zich heel behendig tussen de dunne takken door. Verder bezit de vogel zwarte poten en snavel die krachtig zijn en geduchte wapens vormen om de prooi te doden en vast te houden.
De Ekster is een van de meest weid verspreidde vogelsoorten. Ze komen voor over geheel Europa en in Azië tot in Indochina alsook in het noorden van Amerika. Het zijn taaie rakkers ze weten zich nog veel beter aan te passen aan allerlei veranderingen in hun biotoop dan Kraaien en Roeken.
Ze bouwen enorm grote nesten (zo groot als een voetbal) die meestal van boven dicht zijn en opzij een ingang hebben. De nesten zitten in hoge boomtoppen en ze zijn zo goed verankerd dat ze zelfs de ergste winterstormen kunnen doorstaan. Het nest wordt door beide ouders gebouwd en bevat 4 tot 8 eieren die alleen door het vrouwtje worden bebroed, terwijl het mannetje haar voert. De broedduur is ongeveer 18 tot 22 dagen en ze verzorgen één broedsel per jaar. De jongen blijven bijna een maand op het nest voordat ze uitvliegen. Hierna blijven ze nog zeker zes weken in de buurt van de ouders om te worden bijgevoerd.

Eksters zijn berucht als ‘rovers’ van eieren en jonge vogels. Reeds vroeg in het voorjaar kan men Eksters bosjes en heggen zien afzoeken naar nesten met eieren of jonge vogels. Ook nesten van Patrijzen en Fazanten worden soms leeggeroofd, hier stelen ze de eieren maar ook wel jonge kuikens.
Eksters eten bijna alles, van insecten en zaden die ze op de grond vinden tot aas en eendagskuikens. Vaak houden ze zich ook op bij parkeerplaatsen langs snelwegen omdat ze geleerd hebben dat hier nog wel eens iets extra’s kan worden meegepikt. Ook vuilniszakken zijn voor hen niet veilig, ze pikken ze open om de inhoud te onderzoeken op iets wat eetbaar is.
Van oudsher is bekend dat ze ook belangstelling hebben voor alles wat blinkt, zoals theelepeltjes, zilverpapier, zilveren muntjes, enz. niet om te eten maar om mee naar hun nest te sjouwen, met welk doel ze dat doen is niet bekend.

De grootste vijanden van de ekster zijn de Havik en de jager. De jager omdat ze in bepaalde delen van het land als schadelijk wild worden gezien. Dit komt ook omdat in bepaalde delen van het land de Havik minder voorkomt en hiermee verdwijnt ook een van de grootste natuurlijke vijanden van de Ekster.

Een jonge Ekster die uit het nest wordt gehaald of uit het nest is gevallen kan heel goed tam worden gemaakt. Dit deed men vroeger nog wel eens maar ik denk dat de jeugd hier tegenwoordig het geduld niet meer voor heeft. Van de andere kant is het toe te juichen dat de mens zich steeds meer bewust wordt van het nut van de natuur om hem heen en dat het beter is om dieren in hun natuurlijke omgeving te laten.

Tot een volgende keer, Jos Wijnen

Ekster, foto@Jos Wijnen

Birdwatching-day 6 mei 2023 Golfbaan de Golfhorst

Zaterdagmorgen, om 06:15 uur staan we klaar voor de eerste vogeltelling/wandeling na corona-tijd. Het aantal deelnemers is mooi: 13 leden van de Golfhorst en 4 mensen van Vogelwerkgroep ’t Hökske. Het belooft een prachtige morgen te worden wat het weer betreft.

Omdat we met zoveel zijn, worden we door Fried in 2 groepen gedeeld. De ene groep gaat links om en de andere gaat rechts om. Beide groepen worden begeleid door een vogelaar-specialist  van de vogelwerkgroep. Wat is het toch een prachtig gezicht als je s’morgens zo vroeg de lichte nevel nog boven de waterplassen ziet hangen op het golfterrein. We horen en zien allerlei soorten vogels en het wordt ons geduldig en perfect uitgelegd door John en Hans-Peter. We zagen dat de torenvalkkast dit jaar ook weer bezet is. Behalve vogels zien we ook veel hazen op de golfbaan. Na ongeveer 2 uur lopen waren we weer terug bij het clubhuis. Hier had Marieke een lekkere traktatie (yoghurt met verse aardbeien en granola) voor ons klaar staan. Onder het genot van koffie/thee hebben we de gegevens van de tellijsten van beide groepen geïnventariseerd en samengevoegd. In totaal hadden we 48 soorten gezien of gehoord, waaronder de wat minder bekende Braamsluiper, Oeverloper, Roodborsttapuit en Zomertortel.  Dit is een mooi resultaat voor onze Golfbaan. Van enkele leden (dames) hoorden we na afloop dat ze voortaan heel anders op de golfbaan gaan spelen. Niet alleen oog voor het spel maar ook aandacht voor de geluiden van de vogels en de kleuren van de natuur.
Golfbanen bieden dus een hoge natuurwaarde en een goed leefgebied aan talrijke vogels, insecten, en andere dieren.

Een speciaal “dank je wel” voor John en Hans-Peter, (van de vogelwerkgroep), voor hun begeleiding.

Hans Appeldoorn

Zomertortel foto@Geert Lamers

Jong vogeltje gevonden, wat nu?

Het is normaal dat jonge vogels hun nest verlaten als ze nog niet kunnen vliegen. Ze passen er gewoon niet meer in en leven een paar dagen in een boom of op de grond tot ze wel kunnen vliegen. In die periode zijn de ouders in de buurt, voeren nog wat bij en leren de jongen zelfstandig te worden. In negen van de tien gevallen helpt u het jong dus het allerbest door het met rust te laten. En wees gerust, zelfs als u de oudervogels niet ziet, zijn ze wel in de buurt. Ze zoeken voedsel of zijn zich voor u aan het verstoppen. Er zijn enkele zaken waar je rekening mee moet houden. Als het jong klein en kaal is of alleen wat donsveertjes heeft, hoort hij echt nog op het nest. Doe dit alleen als u zeker weet uit welk nest het diertje kwam en als het er sterk en gezond uitziet. Ziet u het nest en komen de ouders er nog bij? Zet het jong dan voorzichtig maar snel terug, handschoenen dragen is niet nodig. De ouders zullen het jong meestal gewoon verzorgen. Als het jong nog niet kan vliegen, maar wel gewoon veren heeft, moet u het laten zitten en rust gunnen. Als het jong wel veren heeft, maar in gevaar is, omdat het bijvoorbeeld langs een drukke weg zit of in de buurt van een kat, mag u het verplaatsen. Zet het jong dan op een veilige plek, zoals een beschutte tak in een struik, of wat verder de berm in. Zet het niet te ver weg. Het kuiken moet op gehoorafstand blijven, anders kunnen de oudervogels het niet terug vinden. Heeft u zelf een kat? Houd hem dan een paar dagen binnen tot de jonge vogels uit hun meest kwetsbare fase zijn en kunnen vliegen. Of vraag de buren dat te doen. Als een jonge vogel duidelijk ziek of gewond is, belt u de Dierenambulance (Dierenbescherming) via het landelijke meldingsnummer: 144 of Dierenambulance (Dierenlot). Bel de Dierenambulance dus níet als het jong veren heeft en gezond oogt. Het is normaal dat het nog niet kan vliegen. Weet u het niet zeker bel dan ook een van bovenstaande, zij hebben verstand van zaken en weten bijvoorbeeld hoe u een gewonde vogel opvangt tot hulp arriveert. Neem geen vogels mee naar huis om het zelf proberen te redden, meestal leidt dit tot de dood van het dier. Vogels hebben specialistische zorg nodig die u niet kunt bieden, Dierenambulance en Dierenlot weten wel hoe deze zorg geleverd kan worden. Verder verbiedt de wet het en bent u strafbaar als u een jonge vogel mee naar huis neemt. Er zijn uitzonderingen bv gier-, boeren-, en huiszwaluwen, die goed kunnen vliegen zodra ze het nestkommetje uitkomen. Als u die op de grond vindt, is er iets mis en belt u 144. En nog een ander apart geval zijn uilskuikens. Die zijn al op zeer jonge leeftijd mobiel en klauteren in en rond hun nestboom voordat ze er zelfs maar half aan toe lijken. Als u een jonge uil ziet, laat hem dan waar hij is, in zijn maar ook in uw belang. Dichterbij komen kan een fikse aanval van beschermende uilenouders uitlokken.

Bron: Vogelbescherming Nederland.

Jonge merel, foto @Jan Houwen

De Huismus, zo gewoon en toch speciaal

Op een Huismus wordt meestal sceptisch gereageerd, och das een gewone flors of floers, joerts, of vul zelf de naam maar in die je er aan geeft. Ze hebben allerlei namen en worden soms als ongedierte beschouwd. Vroeger had menigeen thuis een luchtbuks staan en dan was de mus een leuk doelwit om op te schieten. Meer dan nu hadden ze er destijds ook meer hinder van. Vooral boeren met kippen hadden niet zulke dichte hokken als nu. Dus pikte de mus daar ook graag een graantje mee. Ondanks dat er op gejaagd werd, hebben ze zich over de hele wereld weten te verspreiden. Behalve op Antarctica, komen ze over de hele wereld voor. Van New York tot Melbourne en van Helsinki tot Kaapstad. Zelfs in Moskou weten ze daar de strengste winter te overleven. Dit overleven kunnen ze natuurlijk mede doordat ze altijd in de nabijheid van mensen verblijven. Ze heten niet voor niets wetenschappelijk, Passer Domesticus.. Dat Domesticus staat voor gedomesticeerd, wat wil zeggen tot huisdier gemaakt. Dit is echter nooit gebeurd, niemand heeft ze tam gemaakt, net als een hond, koe of paard. Maar omdat ze altijd in de nabijheid van mensen verblijven, beschouwd men ze min of meer zo. Ze leren precies hoe ze van de mens kunnen profiteren en weten precies waar wat te halen valt. Het zijn overlevers die hun weerga niet kennen. Toch zijn de aantallen in Nederland sinds 1975 ongeveer gehalveerd. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat ze zo goed als niet op trek gaan. Ze blijven meestal binnen een paar honderd meter van de plaats waar ze geboren zijn. Vroeger met de oude daken zonder isolatie konden ze gemakkelijk nesten daaronder maken. Maar tegenwoordig lukt dat niet gemakkelijk en moet men nestgelegenheid creëren. Gemeentes zouden bij bouwplannen hier rekening mee kunnen houden. Toch zijn ze nog altijd nummer een, bij de tuinvogeltelling. Dit heeft uiteraard te maken met hun groot aanpassingsvermogen. Hoe ze eruit zien hoef ik niet te beschrijven, iedereen kent ze wel. Alleen het verschil tussen man en vrouw is dat de mannen een zwarte vlek onder de snavel hebben. Het zijn dan maar gewone mussen, maar ze brengen toch leven in de brouwerij met hun vrolijke gekwetter.

Tot een volgende keer, Toon Selten.

Huismus, foto @Geert Custers

 

Wilt u uw kennis vergroten over vogels of heeft u een vraag? Stuur een mailtje naar info@vogelwerkgroephokske.nl en stel uw vraag of kijk voor informatie over de vogelwerkgroep op de site van de Vogelwerkgroep  www.vogelwerkgroephokske.nl